Opening 'EN - EN' door Hanne Hagenaars
Locatie
English version below
De verlosser
Ieder dag dat ik mijn huis uit ga, de trap afloop zie ik eerst de theedoek van Louise Bourgeois, Be calm, dan op de overloop is een foto van Rifka Lodeizen tegen het raam geplakt, temidden van andere vrouwen die ik bewonder, 'ik heb nooit gezegd dat het leven een feest is' ,ik pak mijn jas van de kapstok, wetend dat achter het kastje met de handschoenen een werk van Gijs staat, Liefde is moeilijk dat hij op de achterkant van een werk van zijn ex schilderde. Een grote kraai loert rond, zijn poten klauwen stevig in het stel geliefden dat onvermogend, droef in hun hulpeloosheid naast elkaar ligt. Liefde is moeilijk, soms onmogelijk, toch blijft het liefde. Het is van de keuken naar deze onzichtbare plek verhuisd, ik kon er even niet meer iedere dag naar kijken.
Dan stap ik de drempel over naar buiten, gewapend, voorbereid en toch open, Be calm.
De vriendschap tussen Gijs en mij wordt ingevuld door de lange autoritten die we samen maken op en neer naar Diepenheim, en vindt zijn oorsprong in een rit naar Basel jaren geleden.
Eerst naar Colmar, we hadden beiden het mooiste, meest smartelijke werk van de wereld nog niet gezien, het Isenheimer altaar. Een houten altaarstuk afkomstig uit een klooster, waaraan een hospitaal verbonden was gespecialiseerd in de huidziekte "Saint Anthony's fire (ergotism), veroorzaakt door het eten van giftige paddenstoelen, al was men toen onwetend over deze oorzaak.
En wat boden de monniken aan troost, aan al die kermende mensen in de wachtkamer, hun huid overdekt met pijnlijke wonden? Ze boden de aanblik van iemand die nog meer lijdt, de meest smartelijke Christus ooit geschilderd, want hij is ons voorgegaan in het lijden. Christus heeft meer geleden dan U, armzalige mens, hij offerde zich op voor u, voor ons. Zijn lijden biedt troost, en wij volgen zijn voorbeeld want zo heeft het lijden betekenis, het loutert.
Spirituele hulp in de wachtkamer.
Terwijl we afzonderlijk rondliepen in deze museumzalen , dwong ik mezelf te kijken naar de pijn van Christus, zoals ik mezelf ook vaak dwing om te kijken naar reportages over Albino's die gezien worden als geesten en wiens lichaamsdelen geld waard zijn. Dag en nacht wordt er op hen gejaagd.
Naar soldaten die vertellen over hun eerste moord, naar onrecht, niet dat ik dit kan verdragen, maar dit is de wereld, ik mag er niet van wegkijken.
Zo lang als ik het vol hou kijk ik naar deze Christus, naar zijn lijden zijn marteling. Het meesterschap van de kunstenaar maakt het nog ondraaglijker. maakt dat bijna dagelijkse beeld weer reëel. Want hoe vaak heb ik mij er niet over verbaasd dat ergens op een hoek in Limburg een Christus aan het kruis tussen de paardenbloemen staat, dat in een huiskamer een kruisbeeld boven de eettafel hangt, beseffen deze mensen wel waar ze naar kijken, naar ondraaglijke pijnen. We lijken blind voor hetgeen we zien.
Daar in die diezelfde ruimte zag ik het middendeel van het altaarstuk, Christus die drie dagen na zijn dood naar de hemel opstijgt. Zijn rode gewaad vormt samen met het gele schijnsel van zijn aureool een vuurbal van licht, het licht bedekt zijn wonden, zijn spierwitte albasten benen lijken al niet meer aards, de soldaten vallen verblind achterover. het graf is open. Christus toont zijn handen terwijl hij me recht aan kijkt. Zijn ogen zijn priemende gaatjes op gelijke hoogte met zijn stigmata.
Dit licht, dit brandende licht van de hoop bracht tranen in mijn ogen, die ik stiekem wegveegde. Het geelrode licht leek immers op een banale zonsondergang, het leek wel kitsch.
Ik heb het boek De welwillenden geleend van Gijs. het is een dik boek, ik durf het amper open te slaan, ik weet waarover ik ga lezen, het ongefilterde fictieve relaas van een ss officier.
Op een van de eerste pagina's lees ik 'denken is niet goed, dan komt de angst naar boven', dat begrijp ik, daarom houden we zo van tv kijken, van roddel en achterklap van Top Gear, van alles wat ons even afleidt. Daarom is mediteren ook zo moeilijk, de gedachten zonder tegenwicht draaien een marathon. Denken maakt de angst los en in onze angst zijn we ultiem alleen. We doen dus alles om die angst buiten de deur te houden.
In de rubriek Help me van mister Motley, waarin ik in ga op vragen van lezers, heb ik eens antwoord proberen te geven op de vraag waarom kunstenaars zulk somber werk maken. Kunstenaars proberen vaak die angst los te wrikken, door het uit te vergroten, het even op ons bord neer te leggen, terwijl we dachten een hap van de Brinta in onze mond te lepelen. het is alsof de kat heeft gekotst en iemand hem dat af wil leren door hem met z'n neus in zijn eigen kots te duwen. Ik voel me vaak die kat.
Waarom drukken kunstenaars ons steeds met de neus op de feiten? verscholen achter symbolen, verzacht met grappen en ironie, dat wel, maar toch.
Ik moet denken aan de Auto Cannibals van Dana Schultz. In een werk likt een man zijn eigen oogballen af. Een mens die liever zichzelf opeet dan zijn eigen onvermogen te erkennen. Het is zo absurd dat ik er om moet lachen.
Net als om het werk van Gijs waar het onvermogen van de mens voortdurend om zich heen slaat, een onnozel mannetje zonder armen en benen als een hulpeloze tuimelaar met een kokosnotensnoet kijkt ons bedremmeld aan, ja wat nu? Met dat aandoenlijke wraakveulen met maar een stijgbeugel en dikke zachte oogkleppen kun je hooguit een slag in de lucht slaan. Het is luimig maar zo aandoenlijk dat ik er om moet lachen.
Tijdens een van onze autoritten naar Diepenheim stelde ik Gijs de vraag of de mens van nature goed of kwaad zou zijn. Eigenlijk was het een retorische vraag, ik zocht troost, bescherming tegen al die beelden en wie kon ik die vraag beter voorleggen dan aan Gijs, met zijn grote lijf, de goedheid zelve, zonder masker.
'Ik denk dat de mens geneigd is tot het kwade. ' was het antwoord van Gijs.
Het is gepaste nederigheid, wie van ons is niet een van de welwillenden, dat weten we niet. De mens is een vreemd wezen en door te bedenken dat je zelf niet zo ver verwijderd bent van het kwaad wordt het gemakkelijker om met mededogen naar deze dwaze wereld te kijken. Maar van nature goed of kwaad, ik denk dat we allemaal in staat zijn tot het kwade, in staat zijn tot gruwelijkheden.
Maar wat maakt het uit, van nature goed of kwaad, hoe kunnen we leven? Dat is de vraag. Wat wil het schilderij, of beeld, van mij, wil het mijn vriend zijn, mijn wraakveulen, mijn vader, mijn viespeuk de clown de nar?
Bij Gijs thuis zie ik voor het eerst het nieuwe Vaandel.
Op de voorkant liefde, lust en jaloezie. Ik kijk er lang naar. Veeg stiekem mijn ontroering weg.
Dan met veel moeite haakt Gijs het van de muur en zie ik de achterkant, onaffe stukjes draadjes, het maken, de achterkant heeft het gelijk, goed en kwaad, liefde en wraak.1800 euro aan knopen van parelmoer, velden van glanzende knopen, als bloemenvelden in het paradijs.
In de schelp vormt zich het parelmoer, het wordt daar afgescheiden door epitheelcellen van het weekdier. Het parelmoer maakt de schelp sterk en glad, en met die gladde laag kan het dier zich verdedigen tegen parasieten en schadelijke indringers.Wanneer de schelp wordt aangevallen door een parasiet of bijvoorbeeld een vreemd korreltje dat hem kan beschadigen, dan komt er een proces op gang waarbij deze vreemde wordt omvat in opeenvolgende lagen parelmoer, het kwaad wordt in de schelp zelf opgenomen. een verdediging die uitmondt in schoonheid.
Het parelmoer, een ode aan de schoonheid, ieder knoopje is een troost voor mijn ogen, mijn ziel.
De Staphorster mutsen die er op zijn genaaid vertellen van een traditie waarin we samen het leven aankijken, de rouw middels rituelen beleven. het is onderdeel van de schoonheid, de schoonheid van het leven.
Liefde lust en jaloezie met als tegenvoeter wraak,
de droefheid van verloren liefdes, de vreugde om nieuwe liefdes, het valt samen, het is 1 wereld, 1 beeld, 1 leven.
Maar onmiskenbaar is de toon van de werken in deze expositie is optimistischer, er is een Idylle, Liefde is niet meer moeilijk maar een uitdaging, en de verlossing vindt plaats al zijn de geslachten nog gescheiden. De beelden worden abstracter: The grotesque fear for morphologic abstraction wordt overwonnen. Het houvast voor de kijker wordt minder, vogels bieden nog takjes aan tot er een rode vogel meekleurt met de rest en z’n takje heeft losgelaten. Een ander vogeltje biedt een roze sliertje aan boven op een berg van smurrie waarin de verf uitmondt in bloemen. Beklemmend in een waterval van kleuren waar in de oogprothesen naar buiten trachten te kijken.
Er is hoop.
Mooi mag het zijn,
dit moment van het niet weten, het niet begrijpen, ik bots tegen de werken op, niet omdat ze te theoretisch zijn, of omdat mij informatie wordt onthouden maar omdat het niet weten de kern van het werk is waaromheen zich bijvoorbeeld klonten brooddeeg en konijnenlijm hebben vastgekoekt, het vogeltje is er in mee gezogen, het kan even niet ontsnappen (vanitas voor Christiaan 1).
Het niet weten is verpakt en opgevangen in parelmoeren schoonheid, in een tapijt van duizenden knoopjes.
In de laatste pagina's van het boek De Welwillenden geuren de hyacinten, het wordt stralend weer, vogels zingen, overal bloeien tulpen, rododendrons, appel pruimen en kersenbomen.
We kunnen schoonheid ervaren maar we kunnen het kwaad niet begrijpen.
The savior
Everyday I walk down the stairs to leave my house, I first find Louise Bourgeois' towel Be Calm and in the corridor I run into a picture of Rifka Lodeizen glued to the window, amidst other women I admire. ' I never said life is a party', I take my coat from the hanger knowing that behind the cabinet where my gloves usually are there's a work by Gijs, 'Love is difficult' which he painted on the back of a work by an ex of his. A big crow looks around, his paws have a firm grip on the two lovers who lie next to each other, sad and helpless. Love is difficult, sometimes impossible, however it's love. The work moved from my kitchen to this hiding place, I couldn't look at it everyday.
Then I find myself on the other side of the doorstep, outside, armed, prepared and yet open, Be calm.
The friendship between Gijs and me is filled with long car drives we make between Amsterdam and Diepenheim, and sparked during a ride to Basel, years ago.
We first went to Colmar, neither one of us had ever seen the most beautiful, grievous work ever made, the Isenheimer altarpiece. A wooden altar piece from a convent, that was part of a hospital specialized in a skin disease 'Saint Anthony's fire' (ergotism), caused by eating poisonous mushrooms, even though back then people didn't know what caused it.
And what did the monk offer the suffering patients in the waiting room, their skin covered in painful wounds? They offered a sight of someone who suffers even more, the most grievous Christ ever painted, because he suffered before us and for us. His suffering offers comfort and we follow his example because that's what gives suffering meaning.
Spiritual guidance in the waiting room.
While we separately walked through the museum halls, I forced myself to look at Christs' pain, in the same way I forced myself to look at documentaries on albino's who are seen as ghosts whose body parts are worth gold. They are haunted day and night.
I look at soldiers who talk about their first murder, I look at injustice, not that I can handle it but this is the world, I can't look away from it.
As long as I can I look at this Christ, at his suffering, his torture. The mastery of painting makes it even more unbearable, makes the almost mundane image realistic. How often have I been amazed by a Christ on a cross somewhere between the dandelions, a crucifix above a dining table, do these people realize what we're looking at, the unbearable pain. We seem to be blind for what we see.
In the same room I saw the centerpiece of the altar, Christ rising towards the sky, three days after his death. His red robe and yellow halo form a fireball, the light covers his wounds, his white alabaster legs no longer look like they belong to Earth, the soldiers fall blinded, the grave is opened. Christ shows his hands while he looks at me. His eyes pierce holes at the same height as his stigmata. This light, this burning light of hope brought tears to my eyes, tears I secretly removed from my face. The yellow-red light looked like a banal sunset, almost kitschy.
Gijs borrowed me the novel The Kindly Ones. It's a thick book, I barely dared opening it, I knew what I'd be reading about, the uncensored fictional confession of an SS officer.
In one of the first pages I read 'thinking is no good, it makes fear come to the surface', I get that, that's why we like to watch TV, why we like to gossip, why we like watching Top Gear, anything to distract us. It's what makes meditation so difficult, our thoughts twist and turn without a counterbalance. We do everything to avoid the fear.
In the section How to Live, here on mister Motley, I once tried to answer the question why artists make such sombre works. Artists often try to release their fears, by amplifying them, by putting them in front of us, while we thought we could carelessly take a bite and digest. It's as if the cat puked and someone is trying to teach him by shoving his nose up his own vomit. I often feel like that cat.
Why do artists constantly confront us with the facts? Hidden behind symbols, wrapped in jokes and irony, but still.
I have to think of Auto Cannibals by Dana Schultz. In one of the works a man licks his own eyeballs. Someone who would rather eat himself than admit his incapabilities. It's so absurd it makes me laugh.
As is the case with Gijs' work, showing the inability of people, a clumsy man without arms or legs looks at us with a sad face made out of coconuts. That pathetic little foal with only one iron and thick soft blinkers is not capable of much. It's so funny and touching it makes me laugh.
During one of our drives to Diepenheim I asked Gijs whether people are evil or good by their nature. It was a rhetorical question; I wanted to find some comfort against al that imagery and who better to ask than Gijs, with his big body, his benign character.
'I think people are inclined to be evil.' was his answer.
It's appropriate humbleness, we don't know which of us are not kind. People are strange beings and realizing you are not that far away from evil makes it easier to look at the foolish world with compassion. I think we are all capable of evil, capable of gruesome deeds.
But does it matter, evil or good, how can we live? That's the question. What does the painting or sculpture want from me, does it want to be my friend, my foal, my father, my pervert, or my clown?
At Gijs' home I see the new Banner for the first time.
On one side love, lust and jealousy. I look at it for a long time. I secretly get rid of my emotions.
Then Gijs takes it from the wall and I get to see the backside, the unfinished pieces of thread, the back side is right, good and evil, love and revenge. 1800 euro's worth of pearls, fields of shimmering buttons, like fields in the paradise.
The pearls form in the shell, the epithelium of the animal creates it. The pearl makes the shell strong and smooth, and the animal can defend himself against parasites and intruders. When the shell is attacked by a parasite or a strange thing that can do harm, a process starts where this stranger is encapsulated by layers of pearl, the evil is taken in by the shell, a defence that turns out beautifully.
The pearl, an ode to beauty, every button is a comfort to my eyes, my soul.
The traditional hats from Staphorst that are sowed onto the banner tell about a tradition in which we looked at life together, experienced mourning through rituals, the beauty of life.
Love, lust and jealousy with revenge as opponent.
The sadness of lost loves, the joy of new loves, it comes together, it's one world, one image, one life.
But the mood in this exhibition is more optimistic, there is an idyllic, love is no longer difficult but a challenge, and redemption already takes place when the genitals are still separated. The images become more abstract: The grotesque fear for morphologic abstraction is overcome. The viewer loses grip, birds bring more branches until a red bird changes colour and loses his branch. Another bird offers a pink thread on a mountain of dirt in which the paint moves into flowers. Stuck in a waterfall of colours in which eyeballs try to look outside.'
This text was a speech, written by Hanne Hagenaars for the opening 'En-En' at Nouvelles Images in The Hague.
The exhibition is on show until January 22nd.